9/16/2008

Laf

Gisteravond was schrijver/journalist Peter Middendorp te gast bij P&W. Ik kende hem alleen van een uitgebreid stuk over Ferry Mingelen en over het Haagse gedoe. Ik vond het artikel weliswaar te makkelijk op de man gespeeld, maar aan de andere kant stelde hij een belangrijke vraag aan de orde, namelijk: is de parlementaire pers niet teveel verweven met de politiek?
Hoe kon het dat hij Mingele nooit op de perstribune zag zitten en er toch elke avond weer een item in Nova/Den Haag Vandaag bleek te zijn? Een item waarover hij in de kamer die dag niets gehoord had. Werd er niet teveel bekokstoofd tussen politici en journalisten? Waarom hingen ze allemaal steeds in Nieuwspoort rond?
Dezelfde thematiek als Joris Luyendijk beschrijft als het om journalistiek werk in het Midden Oosten gaat.
Maar Middendorp is geen Luyendijk. Hij wil namelijk, zo begreep ik bij P&W, liever schrijver zijn dan journalist. En schrijvers moet je niet vertrouwen als het om feiten gaat. Een schrijver heeft als hoogste doel een mooi verhaal te schrijven.
Net zoals je een cabaretier ook nooit moet vertrouwen in zijn engagement: zijn eerste en enige doel is een grap te maken die scoort.
In zijn latere columns probeert Middendorp te scoren. Hij beschrijft hoe fractievoorzitter Hamer op borrels altijd naast de bitterballen zit en hoe ze die vervolgens in haar mond propt; hij schrijft over Henk Kamp die hij ’s avonds laat op straat tegenkomt en die schichtig in de winkelruit naar hem kijkt. Vermakelijk, dat wel, maar ook flauw, want hoe moeten bovengenoemde personen zich hiertegen verweren?
Middendorp verweert zich door te zeggen dat hij niet aan journalistiek doet. Juist ja, je schrijft over bestaand (bekend) persoon, het speelt zich af op een plaats waar die persoon zich ook daadwerkelijk bevindt, op een tijdstip dat hij/zij daar ook was, maar het is niet echt. Ceci n’est pas une pipe.
Gisteravond was ook Pechtold te gast over wie Middendorp recentelijk een flauwe column schreef. De wijze waarop hij reageerde op het feit tegenover hem te zitten sprak boekdelen: hij bleef maar draaien op zijn stoel; wegkijken; ‘uuhh’ zeggen. Een schuldbekentenis, anders kon ik het niet uitleggen. Een puber die net te hard tegen z’n vriendjes zegt dat ‘die lul daar een homo is’ en die, nu die jongen verhaal komt halen zegt: ‘Neuh, dat ging niet over jou.’
Middendorp moet een keuze maken: of hij is journalist en hij houdt zich bij de feiten of hij is schrijver. Maar dan zal hij toch echt meer afstand van de werkelijkheid moeten nemen. De vorm die hij nu hanteert is vooral laf.