11/04/2008

Uit de oude doos (2)

Jaren geleden traden Alberto en ik nogal eens op voor Nederlanders in den vreemde. Zo speelden wij onder andere in Oman, Thailand, Brunei, Nigeria en, twee keer, in Syrie.
De afspraak was simpel: wij deden een optreden, zij betaalden reis en verblijfkosten, wat meestal inhield dat we een week lang in een goed hotel zaten en een auto met chauffeur ter beschikking hadden.
De eerste keer dat we in Syrie speelden werden we van het vliegveld opgehaald door de voorzitter van de Nederlandse vereniging. Toen we van de aankomsthal naar buiten liepen nam hij me even apart.
‘Je moet de naam van de president (Assad, de vader van de huidige) hier niet noemen’, zei hij, ‘niet in een auto, niet in je hotelkamer. Nooit. Alle telefoonlijnen worden getapt; elke chauffeur is een informant; elke hotelkamer wordt afgeluisterd. Je moet zelfs niet naar zijn beeltenis wijzen.’ Vooral dat laatste was goed om te weten want werkelijk overal op straat en in elke openbare ruimte hingen foto’s van de man.
Toen wij de avond erna bij hem en zijn gezin aten begreep ik dat de Nederlanders die er woonden een goeie oplossing hadden gevonden voor dit afluisterprobleem. Assad woonde namelijk in een groot, grijs paleis boven op een berg, uitkijkend over Damascus. Als zij het over hem hadden, spraken zij over Pietje van den Berg.
Op de derde avond vond ons optreden plaats tijdens een groot diner waarbij ook de ambassadeur aanwezig was. Het toeval wilde dat ik in dat programma een verhaal had over een koning die op een berg woonde. Het was maar een kleine aanpassing om deze decadente, gestoorde koning Pietje van den Berg te noemen. Omdat ik het altijd leuk vond om op de situatie in te spelen begon ik de voorstelling met het optillen van borden en het weghalen van schilderijen zogenaamd om te checken of er ergens een microfoontje verborgen zat.
In de pauze kwam een assistent van de ambassadeur naar de kleedkamer om mij met klem te vragen geen verwijzingen meer te maken naar de president danwel naar het land. Enigszins verongelijkt, ik was immers cabaretier en die laat zich door niemand de les lezen, althans niet zolang er niets op het spel staat, besloot ik daar gehoor aan te geven, ook al omdat mijn verhaal over de koning toch al ten einde was.
De voorstelling verliep na de pauze verder goed tot ik vlak voor de toegift nog even op de situatie terug kwam. ‘Heeft de ambassadeur ondanks alles toch genoten?’ vroeg ik. Beetje flauw. Maar ja, ik was nou eenmaal cabaretier.
De ambassadeur stond op van zijn tafel. ‘Je weet niet waar je het over hebt’ zei hij geergerd, ‘je begrijpt er helemaal niets van. Dit is een gevaarlijk land, jongen, je kan hier zo in de gevangenis belanden’. Vervolgens beende hij, zijn gevolg met zich meenemend, boos de zaal uit.
Bedremmeld deden Alberto en ik onze toegift.
Na de voorstelling kwam de voorzitter naar onze kleedkamer toe. ‘Het spijt me’ zei hij, ‘ik had jullie moeten waarschuwen. Heb je die twee mannen met snorren achter in de zaal gezien? Die waren van de Syrische inlichtingendienst. Ik vermoed dat de ambassadeur zich geroepen voelde in het openbaar afstand te nemen van jouw optreden.’
‘Sorry’, zei ik.
‘Kon je niet weten’, zei hij, ‘het probleem is nu alleen dat ik niet zeker weet of je de komende dagen nog veilig bent in Syrie.
Ik schrok. ‘Hoezo?’ vroeg ik.
‘Als die mannen van de inlichtingendienst dit voorval melden kan het zijn dat ze je komen opzoeken.’
Even zag ik mijn luxe reisje – we zouden nog twee interessante excursies doen - vroegtijdig beeindigd worden, maar andere Nederlanders die zich inmiddels in de kleedkamer hadden verzameld meenden dat het zo’n vaart niet zou lopen.
‘Ik blijf wel’, zei ik stoer. Ik had toen nog geen kinderen.
De dagen erna verliepen zonder problemen.
Ik was het incident alweer vergeten toen wij teruggingen naar Nederland en ik, ingecheckt en wel, bij de gate op een stoel zat te wachten tot we het vliegtuig in mochten.
Ineens werd er op de glazen wand achter mij geklopt. Ik draaide me om en zag een politieman en een man in burger. Ze wezen op mij en gebaarden dat ik naar de uitgang moest lopen. Bedoelen jullie mij, wees ik nog. Ja, ze bedoelden mij. Het hart klopte in mijn keel toen ik naar de uitgang liep.
‘You come with us’, zei de agent.
‘Why?’, vroeg ik.
‘You come with us’, zei hij weer, nu wat harder.
‘But why?’, vroeg ik.
‘YOU COME WITH US’, blafte hij.
Ik zag het al voor me: een grot middenin de woestijn waar ik achter een stalen hek mijn dagen in eenzaamheid zou slijten. Toen vroeg de man in burger ineens: ‘You took taxi from the Meridian?’
‘No’, zei ik, ‘I wasn’t in the Meridian.’
‘Yes, you took taxi and didn’t pay.’
‘No’, zei ik, ‘I was in the Landmark hotel. Here, look but.’ (mijn Engels bezweek onder de stress). Ik pakte het reserveringsformulier uit mijn jaszak en liet het zien.
De agent bekeek het, liet het aan de andere man zien en zei: ‘Mmmm’. Daarna draaide ze zich om en liepen weg.
Er is een groot verschil tussen een grap maken in Nederland of in het Midden Oosten.