11/26/2008

Erfenis

Mijn vader belde dat een verre tante van ons was overleden en aan mijn vriendin en mij iets had gelegateerd.
‘Tante M.? vroeg ik verbaasd, ‘die was in de oorlog toch ...?’
‘Ja’, zei mijn vader.
‘Maar die heeft toch kinderen? Waarom zou ze mij iets nalaten?’
‘Ik heb geen idee’, antwoordde hij.
‘Wat is het dan?’, vroeg ik.
‘Dat weet ik vanmiddag pas als ik bij de notaris zit. Ik moet alleen even weten of je het accepteert.’
Ik zag geen reden om dat niet te doen. Ik vond het eigenlijk wel spannend: iets krijgen van iemand die je nauwelijks kent.
Ik bleef er de hele verdere dag mee bezig.
Zou ze gebrouilleerd zijn met haar kinderen? Of zou ze het uit filantropische overwegingen hebben gedaan? Had ze gedacht: zo’n arme artiest moet je steunen?
Ik had haar in mijn leven maar een keer ontmoet, na een voorstelling in Zutphen, dus dat zou kunnen.
Al naar gelang de dag vorderde werd de vraag WAAROM ze mij iets had nagelaten verdrongen door de vraag WAT ze me had nagelaten.
Misschien was ze steenrijk en erfden wij haar juwelen. Of haar zilver; of haar schilderijen. Misschien liet ze ons haar huis na. Hoe woonde ze eigenlijk? Op een landgoed, meende ik mij te herinneren.
Ik zag mezelf al rond rijden in een nieuwe BMW 1 cabriolet, die ik makkelijk had kunnen betalen uit de opbrengst van de nalatenschap. Waarschijnlijk kon ik er meerdere kopen.
Toen mijn vriendin thuis kwam vertelde ik haar van de erfenis.
‘Tante M.?’, vroeg ze, ‘die ken ik niet.’
Ik vertelde dat ik ook niet veel meer wist dan dat ze fout was geweest in de oorlog.
‘Dan hoef ik het niet’, zei mijn vriendin beslist.
‘Ach kom’, zei ik verbaasd, ‘die oorlog is al zo lang geleden.’
‘Maakt niks uit’, zei ze, ‘ik hoef het niet’.
Enigszins gegeneerd dat ik zelf geen moment aan de mogelijkheid had gedacht om de nalatenschap te weigeren, zei ik: ‘Je hoeft iemand toch niet af te rekenen op fouten die ze vijfenzestig jaar geleden heeft gemaakt.’
‘Ik wil er gewoon niks mee te maken hebben.’
‘Maar je weet toch helemaal niet wat het is’, probeerde ik, ‘mischien zijn het wel juwelen’.
‘Gadverdamme’, zei ze met een vies gezicht, ‘dan heeft ze die in de oorlog vast gestolen van Joden.’
Ik zag de droom van mijn nieuwe BMW uiteen spatten.
‘Het spijt me’, zei ik, ‘ik heb het al geaccepteerd en mijn vader zit nu bij de notaris, dus ik kan er niets meer aan veranderen.’
‘Dan neem jij het maar’, volhardde mijn vriendin, ‘ik hoef het niet’.
‘Ook niet als het haar huis is?’ vroeg ik.
‘Dan ook niet.’
Die avond belde mijn vader.
‘Ze heeft je iets heel aardigs nagelaten’, zei hij.
'Wat dan?' vroeg ik.
‘Vier tinnen schaaltjes.’
‘Oh’, zei ik, ‘tinnen schaaltjes.’