5/28/2008

Hangen

Vorige week een lezing gehouden voor studentenvereniging Virgiel in Delft. De man van de SSS (afkorting van ‘Schrijvers School Samenleving; bijna iedereen verstaat het verkeerd en vraagt: SS?) die bemiddelt tussen organisator en schrijver had me gewaarschuwd: ‘Onze ervaringen met studentenverenigingen zijn heel wisselend.’
Toen ik de brede houten trappen van de societeit opliep, de verschraalde bierlucht opsnoof en nog net op tijd een stap opzij kon doen omdat er een half ontklede, met kots besmeurde jongen door vier vrienden naar buiten werd gedragen, begreep ik wat hij bedoelde. Niet voor iedere schrijver de ideale plek voor een lezing.
Eenmaal in de grote zaal zag ik dat het gezang dat ik buiten al had gehoord, afkomstig was van een gezette jongen die zich afwisselend op de bar bevond danwel in de enorme kroonluchter die erboven hing. Hij schreeuwde telkens twee regels van een lied, waarvan ik de tekst, ook na de twintigste keer niet kon verstaan. Het was iets als: WAAHOE INZE HOL, VUIHOE ZE WIJVEVOL. In ieder geval maakte het weinig indruk op de overige tien aanwezigen, want die bleven een beetje verveeld op hun kruk aan de bar hangen. Af en toe riep er nog wel iemand: ‘Hou je kop, lul’, maar tot enige actie leidde dat niet. De enige activiteit van de aanwezigen bestond uit het bestellen en opdrinken van vaasjes bier, een bezigheid die met grote voortvarendheid werd verricht.
Ik dacht met weemoed terug aan mijn tijd bij het corps. Zo hing ik er twintig jaar geleden ook bij; altijd in de hoop dat het toch nog gezellig zou worden, wat op dit soort avonden eigenlijk nooit gebeurde. Maar dat wist je pas zeker als je om vier uur ’s nachts je bed in tolde. Je kon per slot van rekening nooit weten of en wanneer er nog iemand binnen kwam die ‘gezellig’ was.
Er werden bij ons ook lezingen georganiseerd en ik herinner mij ook dat ik er regelmatig heen ging maar eerlijk gezegd schiet mij geen enkele schrijversnaam te binnen.
Wel herinner ik mij dat Andre Hazes en Herman Brood kwamen optreden en natuurlijk Jerney Kaagman die een paar maanden daarvoor in de Playboy had gestaan. Een van de corpsleden had het lumineuze idee gehad om bij de uitgever de inmiddels verouderde exemplaren op te halen zodat toen Jerney het podium betrad vijfhonderd man de uitklapposter met haar naakte beeltenis omhoog hielden.
‘He jongens, doe die poster nou eens weg’, probeerde Jerney na elk liedje, maar hoe vaker ze het vroeg des te fanatieker joelden wij HOERRR en BROEK UITTT. Het was een historische avond waarover wij weer maanden konden napraten tijdens het hangen.
Mijn lezing verliep in redelijke rust omdat de bar tijdens mijn optreden dicht ging wat de gezette jongen onverrichter zaken naar huis deed vertrekken.
Na afloop vroeg Merel, het meisje dat de avond organiseerde of ik nog even bleef hangen.
Ik keek op mijn horloge.
‘Nee’, zei ik, ‘de oppas moet naar huis.’