9/10/2015

Kunst kijken

Ik besloot vanochtend om kunst te gaan kijken.
Dat is misschien het enige positieve aan iemands dood: het vraagt aandacht voor zijn leven en werk, dus toen ik een fragment van DWDD zag waarin Joost Zwagerman bevlogen vertelt over kunst, besloot ik kunst te gaan kijken

Ik ging naar het Frans Hals museum dat op vijf minuten lopen van mijn kantoor ligt, maar waar ik nog nooit geweest was.
Gek is dat, ik woonde zeventien jaar in Amsterdam maar ging niet een keer naar het Rijksmuseum. Mensen reizen duizenden kilometers om de nachtwacht te zien, maar ik ging pas toen ik eenmaal verhuisd was.
Kennelijk heb je afstand nodig om iets wat dichtbij ligt te kunnen zien.

Ik ben geen kunstkenner. Ik ga graag naar musea, maar vooral voor de sfeer. Het lijkt wel alsof  alles en iedereen in de nabijheid van een meesterwerk zich anders gedraagt. Alsof de grootsheid van een kunstwerk ons nederiger maakt, bescheidener, vergevingsgezinder. In een museum hangt een beetje de sfeer die je ook treft in een kathedraal. Mensen zijn ingetogener, onder indruk.

Ik geniet ook altijd van de architectuur van musea. Ik hou van de grote zalen, het licht, de mooi materialen.
Deze zomer was ik in het Guggenheim in NY: van de collectie herinner ik me weinig, van het gebouw des te meer. In die zin is het eigenlijk niet zo’n goed museum, want het gebouw overschaduwt de kunst.

Dat is niet het geval bij het Frans Hals museum dat middenin het centrum van Haarlem ligt. Het gebouw is een carré met in het midden een tuin.

Waarschijnlijk ten overvloede: Frans Hals schilderde vooral mensen. Portretten, schuttersstukken.
Wat hem zo anders maakt dan zijn tijdgenoten is de manier waarop hij zijn hoofdpersonen neerzet. Ze staan niet netjes in het gelid, ze poseren niet, wat in die tijd gebruikelijk was. Hij pakt zijn onderwerpen op een onbewaakt ogenblik, als iemand net opzij kijkt, als iemand een stuk vlees snijdt.
Hij maakt snapshost. In feite doet hij aan streetphotography. Ed van der Elsken avant la lettre.
Zijn werk is heel vrij, heel Hollands dus, want de Republiek was de plek waar alles gezegd en geschreven mocht worden.
Zijn werk is ook Hollands omdat het een nivellerend karakter heeft. Hij maakt zijn onderwerpen menselijk, herkenbaar, juist niet verheven.
Alsof hij wil zeggen: Je mag dan wel regent zijn, maar je bent ook maar een mens.
Ik stel me voor dat dat in die tijd nogal revolutionair was. Een officier die zichzelf terug ziet op het moment dat hij om meer wijn vraagt.

Maar kennelijk werd het gewaardeerd, want hij was bekend en verdiende goed. Sterker, hij werd betaald door de mensen die hij zo vrij afbeeldde.
Als je nu een foto wil plaatsen van Marco Borsato mag je alleen de zorgvuldig geregisseerde studiofoto’s gebuiken anders krijg je een proces aan je broek.
Linda de Mol zit uren in de grime voor een fotoshoot en bepaalt daarna zelf welke foto’s wel en welke niet gebruikt mogen worden. In die zin was de zeventiende eeuwse elite een stuk ruimdenkender dan die van nu.

Ook in zijn techniek zit iets vrij’s, iets slordigs bijna. Hij mengt de kleuren niet, hij zet ze naast elkaar. Slordigheid heeft iets bescheidens in tegenstelling tot perfectie. Hals manier van schilderen brengt de personen tot leven. Een perfect geschilderd stilleven is juist dood.
Geen wonder dat tweehonderd jaar later de impressionisten zich lieten inspireren door Hals. Vincent van Gogh was een groot bewonderaar.
En dat terwijl in de eeuw daarvoor Hals’ werk in de vergetelheid was geraakt In de achttiende eeuw kon je voor een habbekrats een Hals kopen.

Mijn bezoek aan het museum duurde drie kwartier; het lukt me niet om eindeloos naar een schilderij te kijken, ik heb te weinig geduld voor een kunstkenner.
Toen ik buiten kwam scheen de zon. Ik liep langs het Spaarne, langs het Teylers, via de Bakenessergracht naar de Zijlstraat.
Langs dezelfde huizen waar ooit Frans Hals liep en, tot gisteren, Joost Zwagerman.