3/23/2010

Voorjaar

Ik schoof het raam open. Dat is makkelijker opgeschreven dan gedaan, want de contragewichten van het enorme, achttiende eeuwse raam van mijn kantoor zijn te licht waardoor ik iedere keer als ik het open wil doen eerst mijn werktafel opzij moet schuiven zodat ik er tenminste recht voor sta. Alleen dan heb ik genoeg kracht om het open te krijgen. Om mijn rug heel te houden moet ik vervolgens diep door de knieen buigen wat knap lastig is omdat de ombouw van de radiator in de weg staat. Als ik het raam eenmaal omhoog heb moet ik het met een hand vasthouden en met de andere het blok hout dat aan de zijkant ligt ertussen schuiven. Daarna kan de werktafel weer terug.
Ik snoof de voorjaarslucht op en luisterde naar de geluiden. Dat is het mooie van een geopend raam: niemand ziet je; je hebt niks met de wereld te maken en toch maak je er deel van uit. Ik hoorde scholieren praten, fietsers belden, brommertjes scheurden. Opgewektheid alom.
Na drie minuten merkte ik dat ik te optimistisch was geweest. Mijn kantoor zit aan de noordzijde van de straat zodat ik wel de zon zie op de huizen tegenover mij, maar niet de warmte voel. Op zich is dat een perfecte ligging: noorderlicht is het mooiste licht en praktisch is het ook, vooral in de zomer als het bloedheet is.
Maar je hebt minder open raam uren.
Ik deed het raam weer dicht – kwestie van het blok hout wegtrekken en zorgen dat je vingers er niet tussen zitten - en besloot even naar buiten te lopen om de eerste voorjaardag mee te maken. Die mag je niet ongemerkt voorbij laten gaan, vind ik sinds ik de veertig gepasseerd ben.
Dus deed ik mijn jas aan en liep naar buiten richting Markt. En ja hoor, iedereen zat op het terras. Met dikke jassen aan weliswaar; in het begin van het voorjaar is men nog bereid ver te gaan voor een kop koffie en een beetje zon.
Ik slenterde wat door de stad, langs Brinkman, Stempels, La Plume; ik zag twee dames van rond de zestig met hoogblond, gefohnt haar uit Rob Peetoom (“Haal het mooiste uit jezelf”) komen. Ik zag dat de man van de viskraam zijn voortent had opgerold.
Tevreden ging ik terug naar mijn kamer, maar het schrijven wilde niet lukken. Steeds had ik het gevoel dat ik iets miste, hier alleen aan mijn werktafel gezeten. Als het raam open had gekund, had ik dat gevoel vast niet gehad.
Om half vijf stapte ik op de fiets om op tijd thuis te zijn om mijn dochter naar pianoles te brengen.
‘Ze gaat zelf’, zei mijn vriendin, toen ik thuis kwam.
‘Wat?’, vroeg ik.
‘Naar pianoles.’
Ik wist dat deze dag zou komen, maar het overviel me toch.
‘Maar ze kijkt niet achterom als ze naar links moet’, zei ik.
‘Alle kinderen uit haar klas fietsen al zelf naar school’, zei mijn vriendin, ‘ze moet het toch een keer doen.’
‘Tuurlijk’, zei ik, ‘volgende week. Maar ik denk dat het beter is dat ik nog een keer meefiets. Weet ze de weg wel?’
‘Ze kan het allang’
‘Ja maar ...’
Maar mijn vriendin was niet te vermurwen en zo stond ik even later mijn dochter uit te zwaaien, haar eerste zelfstandige fietsschreden zettend op deze eerste, mooie voorjaarsdag.