3/05/2010

Crisis

De verkoopster van Vittorio Marchesi (overhemden en maatpakken) staat buiten haar winkel te roken. Het is al de derde keer deze ochtend dat ze daar staat. Ze ziet er piekfijn uit: zwarte rok, wit blousje, hakjes, haar in een staart. Ze heeft alleen niemand om indruk op te maken want er is vandaag nog geen klant naar binnen gegaan.
De crisis hijgt de winkeliers in de Zijlstraat in hun nek. Vanuit mijn kantoor kan ik het het goed volgen: bij Bandolera gaat gemiddeld een dame per uur de winkel binnen en die komt er meestal zonder tas weer uit; bij Geddes & Gillmore is de korting zo hoog dat ze de kleding bijna weggeven; Jan Valks heeft opheffingsuitverkoop en de etalage van Stefanel is leeg. Twee weken geleden kwam er een vrachtwagen voorrijden waarin alle kleding uit de zaak verdween; inmiddels hangen er grote borden ‘Te huur’ voor de ramen.
Vorige week was ik in een zaak iets verderop waar op het raam stond ‘Vandaag laatste dag open’. Alles ging met vijfenzeventig procent korting weg. Ik kwam er tegen vijven binnenlopen, zocht in de kledingrekken die kris kras door elkaar stonden en kocht er een jasje en een broek die ik achter een bloempot moest passen omdat de pashokjes al uit elkaar geschroefd tegen een muur stonden.
Al die tijd stond de verkoper te bellen. Geen wonder dat hij failliet is, dacht ik. Maar aan de andere kant kon ik me ook voorstellen dat hem de motivatie ontbrak om op zijn laatste dag klanten te helpen.
Zo te horen belde hij met zijn vriendin. Het was geen hartelijk gesprek. Ook dat nog, dacht ik: zaak failliet, vriendin weg. Ongeluk komt nooit alleen.
Toen ik bij de kassa stond hing hij eindelijk op.
‘Vijfenzeventig procent korting’, zei hij. Ik meende iets verwijtends in zijn stem te horen.
Ik betaalde, hij deed de kleren in een tas en zei: ‘Veel plezier ermee. Ruilen kan alleen met de b...’
Hij stopte middenin zijn zin.
‘... met de bon’, maakte ik zijn zin af, ‘en ruilen – ik keek op mijn horloge - binnen een uur.’
Hij lachte een beetje en ik geneerde me voor mijn misplaatste gevatheid.
Toen ik terug liep moest ik denken aan een aasgier die al aan het lichaam van een buffel pikt die nog niet dood is.