11/20/2017

Ter Apel

Ik had laatst een lezing op een school in Ter Apel. Ter Apel is natuurlijk bekend van het opvangcentrum voor asielzoekers, minder bekend is hoe ver weg het is. Althans, ik had me dat helemaal niet gerealiseerd, maar het ligt achter Emmen. Ik wist eerlijk gezegd niet dat het na Emmen ook nog Nederland heette. Het is veel verder rijden dan Groningen of Maastricht.
Je komt er via Barger Compascuum en Emmer Erfscheidenveen en Roswinkel. Het ligt niet ver van Tweede Exloermond en Mussel en Hahnentange.
Namen die bij mij beelden opriepen van moerassen met hier en daar een boerderij waar de electriciteit nog via kabels op houten palen naartoe werd geleid. Als er al electriciteit was. Namen die beelden opriepen van terneergeslagen mensen met laarzen en overalls en kromgetrokken ruggen van het zware werk op het land. Publieke werken.
Namen die mij deden vrezen dat ik de vragen uit de zaal niet zou verstaan.
Ik begon aan mijn vooroordelen te twijfelen toen ik zag dat mijn mobiele telefoon bij aankomst nog ontvangst had.
De twijfel werd groter toen ik Hotel Boschhuis zag waar de lezing plaats had; een mooi, wit, ouderwets hotel tegenover een fraai gerestaureerd klooster.
De twijfel werd compleet toen ik ontvangen werd door de twee meisjes die de lezing georganiseerd hadden; ze hadden normale kleren aan, ze liepen niet krom; ik kon ze goed verstaan; ze maakten een opgeruimde, ja zelfs gelukkige indruk.
Ze namen me mee naar de grote zaal van het hotel; het zag er goed uit: de stoelen stonden al klaar, er was een geluidsinstallatie, er was licht.
‘Wil je wat drinken?’, vroeg een van de meisjes
‘Koffie’, zei ik om het niet te ingewikkeld te maken.
‘Cappucino, Espresso, Machiato?’, vroeg ze.
Ik pakte de boeken uit mijn tas uit en vroeg hoeveel leerlingen er kwamen.
‘Ongeveer tweehondervijftig’, zei Janniek.
‘Komt de hele school dan?’
Ik was eerlijk gezegd al verbaasd dat er uberhaupt een school was.
Het bleek alleen om de bovenbouw Havo/VWO te gaan van de plaatselijke school, die ruim duizend leerlingen telde.
‘Maar waar komen al die leerlingen dan vandaan?’, vroeg ik, want Ter Apel is niet veel meer dan een kanaal met wat huizen.
Ze bleken uit allerlei plaatsjes te komen: Nieuw Weerdinge, Exloerkijl, Jipsingboertange, Barenfleer.
Ik legde mijn papieren op het tafeltje op het podium waar een fles San Benedetto bronwater voor me klaar stond en vroeg of ze misschien in een van de lessen aandacht hadden besteed aan mijn werk.
‘We hebben in alle klassen een voordracht gehouden over uw werk’, zei een van de meisjes, ‘ze hebben allemaal minstens een boek van u gelezen, we hebben een paar van uw liedjes laten horen en een aantal columns geluisterd.’
Ik deed of ik dat normaal vond. Alsof dat op alle scholen waar ik kom zo gaat.
Dat is niet zo. Meestal moet ik vertellen wie ik ben, wat ik kom doen en vooral, hoe lang het gaat duren.
Om kwart voor een druppelden de leerlingen binnen: rustig, zonder lawaai, zonder geschreeuw. Niemand had klompen aan.
Ik hield mijn verhaal, zij luisterden anderhalf uur lang aandachtig en stelden zinnige vragen die ik goed kon verstaan.
En ineens realiseerde ik me dat er een patroon in zit: hoe verder verwijderd van de randstad, hoe beter voorbereid leerlingen zijn. In het Westen hebben leerlingen vaak iets routineus: ‘Oh, weer een schrijver’. In de provincie zijn ze echt blij dat je helemaal naar hun toe bent gekomen. Ze willen er alles uithalen.
Toen de lezing voorbij was, at ik in het restaurant een broodje Hollandse garnalen met cocktailsaus; zo lekker had ik het al jaren niet meer gegeten. Ik kon er gewoon met creditcard betalen.
Toen ik terugreed had ik bij Zwolle al heimwee.