12/16/2008

Enge mevrouw

Vandaag was er een brandoefening op de school van mijn kinderen en nu kan mijn dochtertje van negen niet slapen. Niet omdat ze bang is voor brand maar omdat ‘de enge mevrouw’ aan kwam lopen toen ze buiten stonden te wachten tot ze weer naar binnen konden. Ik geloof dat de schoolleiding even vergeten was dat er nog een klas buiten stond, want uit het verhaal van mijn dochtertje maak ik op dat ze daar zeker een half uur hebben staan blauwbekken. Maar ze overdrijft wel vaker een beetje.
In ons dorp woont een ‘enge mevrouw’. Mijn dochter is haar al een keer eerder tegengekomen toen ze voor het eerst alleen van school naar bijles liep en ze niet verder durfde omdat de enge mevrouw op de stoep tegen een boom stond te trappen terwijl ze riep: ‘HET IS ALLEMAAL JULLIE SCHULD, GODSAMME’.
Ik kom haar regelmatig tegen; ze is broodmager, heeft altijd een roze winterjas aan (ook in de zomer) en loopt met haar fiets aan de hand in slakkentempo door het dorp. Beetje voorovergebogen, als een zielig vogeltje dat geen vlieg kwaad doet. Maar toen ik haar een keer bij de zebra wilde helpen oversteken, begon ze te schreeuwen: ‘KLOOTZAKKEN’, riep ze, ‘VUILE KLOOTZAKKEN. GODVERDOMME, GODVERDOMME’.
De meeste winkeliers zijn niet zo blij met haar omdat ze de gewoonte heeft om een zaak binnen te lopen om vervolgens een willekeurige klant uit te schelden.
‘HOERENJONG, JE WEET HET WEL, JE WEET HET WEL. VUIL, GOOR HOERENJONG’, hoorde ik haar een keer uitvallen tegen een kalende heer van een jaar of zestig die net een pak aan het passen was.
Het is grappig hoe verschillend mensen op haar reageren. Sommigen beginnen terug te schelden; anderen doen of ze haar niet horen. Ik glimlach tegenwoordig vriendelijk tegen haar en tegen omstanders om duidelijk te maken dat ik geheel relaxed ben en wel weet hoe ik met psychische gevallen als dit om moet gaan (wat niet zo is).
De heer die het pak aan het passen was keek verontwaardigd naar de verkoper, die, zo bleek, vaker met dit bijltje gehakt had. ‘Kom Cato’, zei hij, ‘je weet dat je hier niet mag komen’. Ze draaide zich gedwee om, pakte haar fiets en droop af, maar niet nadat ze de kalende heer nog een keer ‘HOERENJONG’ had toegevoegd.
‘Ze is alleen een beetje zielig’, probeer ik mijn dochter gerust te stellen als ik op de rand van haar bed zit, ‘ze is ziek in haar hoofd, maar ze doet niks.’
‘Ik vind haar gewoon eng’, snikt ze.
‘Probeer maar aan leuke dingen te denken’, zeg ik.
‘Dat kan ik niet’, zegt mijn dochtertje.
‘Jawel’ zeg ik.
‘Aan wat dan?’ vraagt ze.
Terwijl ik nadenk over iets leuks, flitst door mijn hoofd dat ‘de enge mevrouw’ ook negen is geweest. Was ze toen nog ‘normaal’? Was ze toen ook gewoon een meisje dat niet kon slapen omdat ze bang was voor onweer of voor monsters onder het bed? Waar is het misgegaan?
‘Denk maar aan de paardenmanege’, zeg ik. Mijn dochtertje wil later, samen met haar zusje, een paardenmanege beginnen.
‘Mmmm’, zegt ze.