10/28/2007

Watermachine, locomotief en NASA

Ik heb besloten om vandaag de schilderijen en foto’s die tegen de muur van de slaapkamer staan op te hangen. We wonen hier al anderhalf jaar, maar sinds de oplevering is er niets meer gebeurd.
Als ik de tuin in loop zie ik Jacob met zijn vriendje spelen. Ze hebben een grote emmer water neergezet. Even verderop staat een doos met daarop een plank. Op de plank ligt een lege fles.
Ik vraag wat ze doen.
‘We maken een machine’, zegt mijn zoon.
‘Ja’, zegt zijn vriend, terwijl hij met een beker water in de emmer giet. Z’n broek en mouwen zijn al nat.
Ik kijk het een tijdje aan, dan vraag ik hoe de machine werkt.
Ze twijfelen even. Ze hebben er nog niet zo goed over nagedacht.
Dan weet Jacob het. ‘Kijk’, zegt hij, ‘eerst moet het water hierin’, hij wijst op de emmer, ‘en dan moet je zo doen’. Hij pakt de beker van zijn vriend en haalt die door het water.
‘Ja’, zegt zijn vriend, ‘en dan pak je de Pelikaan’ - de Pelikaan is een plastic speelgoedvogel annex waterpistool – en dan doe je zo.’ Hij vult het ding met water.
‘En dan’, zegt hij, ‘.......’
‘Dan moet je schieten’, helpt Jacob.
‘Ja, dan moet je schieten’, zegt hij en hij schiet een paar keer op de fles.
‘En dan moet je de dop dicht doen’, zegt mijn zoon weer, ‘en dan pak je de fles zo en dan loop je naar daar’ – hij wijst op het caviahok.
‘Nee’, zegt zijn vriend, ‘dan moet je naar daar...’
‘Oh ja’, zegt Jacob en hij loopt naar de deur.
‘En nu?’, vraag ik.
‘Nou moet je dit doen’, zegt zijn vriend en hij schiet nog een keer op de doos.
‘Ja’, zegt Jacob, ‘en dan heb je een watermachine.’
Hij loopt terug naar de doos en legt de fles er weer op.
Ik zeg dat ik het mooi vind en loop naar de garage om mijn gereedschapskist te halen, maar die is in gebruik. Mijn dochtertje heeft de hamer in haar hand en slaat ermee op een schroef. Ze heeft al drie planken scheef op elkaar geschroefspijkerd. Ik probeer te ontwaren wat het is, maar ik zie het niet.
‘Wat maak je?’, vraag ik.
‘Een locomotief’, zegt ze.
Ik vraag waarom ze een locomotief maakt.
‘Gewoon’, zegt ze, ‘wil jij de wielen maken?’
Ik zeg dat ik dat niet kan.
‘Maar een locomotief heeft wel wielen nodig’, zegt ze, hetgeen ik beaam.
Ik beloof haar dat ik erover na zal denken hoe we dat moeten doen en loop naar binnen, waar mijn andere dochtertje, Leen, aan tafel zit. Ze schrijft een brief.
Om haar heen liggen tekeningen van raketten.
‘Aan wie schrijf je?, vraag ik.
‘Aan de NASA’, zegt ze.
Ik vraag me af hoe ze aan die naam komt.
‘Aan de NASA?’, vraag ik.
‘Ik wil astronaut worden’, zeg ze zonder op te kijken.
‘Juist’, zeg ik.
Ik denk even na hoe ik het slechte nieuws zal brengen. Om astronaut te worden moet je heel goed kunnen rekenen en dat zit niet in onze genen; mijn dochters volgen, net als ik vroeger, al vanaf groep drie aangepaste leerplannen voor rekenen.
Ik zeg dat astronaut worden heel moeilijk is en dat je heel goed met cijfers overweg moet kunnen.
Dat vindt ze geen probleem.
‘Ik ga gewoon heel erg mijn best doen en niet meer televisie kijken maar sommen maken.’
Dan vraagt ze of ik de brief even in het Engels wil vertalen zodat ze hem kan opsturen.
Ik denk dat er vandaag geen schilderijen opgehangen gaan worden.