Dit weekend stond er een mooi interview in de Volkskrant met
oud politicus en schrijver Jan Terlouw.
Het maakte een zekere nostalgie in mij los; ik dacht terug
aan mijn zolderkamertje waar ik, zittend op een paars kussen op de met rieten
matten bedekte vloer, ademloos oorlogswinter
en oosterschelde las.
Nostalgie is ook het woord waarmee je de teneur van het interview
kan samenvatten.
In alles wat Terlouw zegt zit een verlangen naar de jaren
zeventig en tachtig, niet geheel toevallig ook de periode dat hij zelf in de
politiek zat.
‘De publieke moraal
onder politici en ook in de samenleving is echt minder geworden’, zegt hij
ergens.
Misschien is dat zo, maar het gedrag van politici uit zijn
tijd was nou ook niet altijd even verheffend.
Ik heb het nog even opgezocht: Terlouw zat in twee
kabinetten. Van Agt 2 bestond welgeteld zeven maanden en was het enige kabinet
ooit dat al voor de presentatie in de tweede kamer zijn ontslag aanbood. Van
Agt 3 bestond slechts vijf maanden voor het uit elkaar spatte.
Er is vast van alles aan te merken op het pragmatisme van
Rutte en Samsom, maar dat heb ik toch liever dan het als sociaal engagement
vermomde narcisme van al die principiele mannetjes.
Als er één periode is waarin men niet naar elkaar luisterde;
waarin men niet bereid was samen te werken, was het wel in de jaren zeventig en
tachtig.
Ergens anders zegt Terlouw: We worden geregeerd door het kapitaal. De
politiek is niet meer de baas.
Ik deel zijn zorgen over het neoliberalisme. Het feit dat 1
procent van de Amerikanen de helft van het nationaal inkomen bezit is angstaanjagend.
Maar ik vrees dat als we de macht aan de politici geven het
er niet beter op wordt. Daar hebben we de vorige eeuw al mee ge-experimenteerd
en dat is niet echt bevallen. Het communisme en het nationaal socialisme
blonken niet uit in solidariteit met de zwakkeren.
Het is van alle tijden: in de achttiende eeuw waren de
vorstenhuizen de onderdrukkers, daarvoor was het de kerk.
De wolkenkrabbers van de grote bedrijven nu zijn de
kerktorens van weleer.
Macht is bijna nooit in goede handen.
Ik wil er nog één uitspraak
uitlichten.
Over de oliemaatschappijen die niet mee willen in de
verduurzaming zegt Terlouw: ‘De politiek
luistert naar het kapitaal en het kapitaal heeft er geen zin in.’
Daar vallen de schrijver en de politicus samen; hij maakt
een personage van het kapitaal. Alsof het iemand is die op de bank ligt.
Het zette mijn fantasie meteen aan. Ik denk dat het kapitaal
een topsporter is, iemand die altijd wil winnen.
En net als de politicus aan de deur komt met de collectebus
voor duurzaamheid ligt hij op de bank voor de tv uit te puffen van weer een
zware training en zegt: ik heb even geen zin in duurzaamheid.
En de volgende dag als er weer iemand over begint, zegt ie:
Hee, wat heb ik nou gezegd?
En als er de dag erna weer een politicus aanbelt, roept ie
vanaf de bank: Fuck you. Want dat moet je antwoorden op jou onwelgevallige
vragen, heeft hij van Daan Roosegaarde geleerd.
Volgens mij is het probleem van
Terlouw dat hij ervan uitgaat dat iedereen is zoals hij: sociaal, intelligent,
bevlogen, betrokken, getalenteerd.
Terwijl de werkelijkheid is dat er bijna niemand is die én
een goed politicus én een voortreffelijk schrijver is. En nog kerngezond op z’n
85 ste. En nog in het bezit van een leuke vrouw. En wonende in een koetshuis op een landgoed met uitzicht op
weilanden met schapen.
Daarmee vergeleken is de rest van de wereld al snel een
teleurstelling.