1/05/2017

Aftellen

Twee dagen voor de jaarwisseling overleed Michael, iemand die ik kende uit mijn studententijd. Het klinkt nogal afstandelijk -iemand die ik kende uit mijn studententijd- maar feit is dat ik niet goed weet hoe ik hem moet kwalificeren. Hij was geen vriend, maar wel meer dan een kennis. Een maatje is het goede woord niet, dat klinkt als iemand met wie je vanalles onderneemt;  een makker is weer teveel een broer.
Om het dilemma weer te geven: ik ken zijn vrouw en kinderen niet eens, ik was nooit bij hem thuis en toch kende ik hem op een bepaalde manier juist heel goed omdat we een korte, bepalende periode in ons leven samen op trokken. Hij zat nml. bij mij in de jaarclub van studentenvereniging Vindicat. Zo’n jaarclub komt tijdens de ontgroening onder nogal wat druk tot stand en vooral in het eerste jaar is dat de groep waarop je terug kan vallen. Je gaat eigenlijk nooit zonder je jaarclub naar de societeit. Het is een soort kudde die zichzelf beschermt tegen de aanvallen van anderen: ouderejaars, omhoog gevallen jaargenoten.
In de jaren erna wordt iedereen zelfstandiger en valt die functie weg en merk je of zo’n club standhoudt. Dat deed het in ons geval niet. Mijn jaarclub was een soort Europese unie: je zit bij elkaar aan tafel, maar je hebt geen idee meer waarom ook al weer.
Er zijn jaarclubs die dertig jaar na dato nog iedere vijf jaar met elkaar met vakantie gaan;  wij waren al blij als er één keer in de vijf jaar meer dan vijf mensen kwamen opdagen bij een eetafspraak.
Wel hadden we sinds kort een groepsapp, waarbij dan weer niet iedereen was aangesloten omdat de ene niet wilde, de ander een nieuw telefoonnummer bleek te hebben en de derde geen idee had wat Whatsapp was.
Michael was wel aangesloten. Zijn laatste bericht dateert van 14 december. Hij schrijft dat hij erg moe is, maar dat er geen signalen zijn dat er iets ernstigs aan de hand is.
Toen het bericht van zijn overlijden ons afgelopen weekend bereikte, barstte er op de app een discussie los over de vraag of we als jaarclub een overlijdensadvertentie moesten zetten.
Eén van ons had contact met de familie en had begrepen dat Michael het op prijs zou hebben gesteld, dus werd besloten om het te doen. Ik hield me bezig met de tekst, een ander informeerde bij de krant en alles was zo goed als rond, toen één lid van de club, van wie we al zeker tien jaar niets meer gehoord hadden, zich ineens meldde op de groepsapp: hij was faliekant tegen.
Waarom, vroegen wij.
Het antwoord liet uren op zich wachten, wat kort was in het licht van de tien jaar die we elkaar niet meer gesproken hadden. Maar toch wel erg lang, aangezien de advertentie voor drie uur ’s middags doorgegeven moest worden.
In afwachting van het antwoord volgde een discussie over de vraag of de mening van één persoon die van de hele groep moest dicteren. En over de vraag voor wie je eigenlijk een rouwadvertentie zet: voor de overledene, voor jezelf, of voor de nabestaanden.
Vlak voor de deadline van de krant verstreek meldde de afvallige zich weer met een uitleg die ik onzinnig vond, maar die ik zei te respecteren, omdat ik nog van dertig jaar geleden wist dat je anders in een oeverloze discussie over principes belandde. Een discussie die na verloop van tijd altijd uitkwam bij Hitler en de Tweede Wereldoorlog. En daar had ik geen zin in. Niemand had daar zin in, dus kwamen we tot een compromis: wel een advertentie, maar zonder zijn naam.
Gisteren stond hij in de krant en ik realiseerde me twee dingen: dat Michael het hele gedoe ongetwijfeld vermakelijk had gevonden. En dat het aftellen was begonnen.