8/15/2016

De lamp voor Ali en Achmad

In het kader van mijn nieuwe roman die over vluchtelingen gaat,  heb ik regelmatig contact met twee Syrische broers, Ali en Achmad.
Ze zijn respectievelijk 23 en 21 jaar oud, en zijn vorig jaar gevlucht uit Aleppo.
De eerste negen maanden verbleven ze in een AZC, maar vorige maand kregen ze eindelijk de sleutels van hun eigen flatje.
Eergisteren bezocht ik ze daar.
Omdat ik niet met lege handen aan wilde komen had ik in de krinkloopwinkel een stalamp voor ze gekocht. Een loodzwaar ding, met drie gouden poten en een groene namaakbronzen houder met krullen waarin een matglazen bak zat met daarin twee lampen. Daarbovenuit stak een soort fonteinwaterstraal van goud.
Niet echt mijn smaak, maar ik ben een paar keer in Syrie geweest en daar zag ik alleen maar van dit soort protserige meubels. Dus ik dacht dat dit wel zou aanslaan.
Toen ik aankwam stond Ali al in de deuropening op me te wachten. Net zoals hij alle voorgaande ontmoetingen bij de poort van het AZC klaar had gestaan.
‘Hello King’, zei hij. Hij noemt me al sinds onze eerste ontmoeting ‘king’ van ‘king Arthur’.
‘Ali’, zei ik, ‘how are you.’
‘Goed’, zei hij, maar het klonk niet erg overtuigend.
Ik liep achter hem aan, vier trappen op, naar de bovenste verdieping.
Het flatje keek aan de voorkant uit op een pleintje met andere flats, aan de achterkant op de randweg. Tot mijn verbazing was alles wat er in stond nieuw: de bank, de tafel, de stoelen, de tv, de ijskast, de wasmachine. Ik wist dat asielzoekers die op zichzelf gaan wonen van de overheid een beetje geld krijgen om huisraad te kopen, maar ik had verwacht dat ze hun inboedel in krinloopwinkels bij elkaar zouden scharrelen.
Ik begon me enige zorgen te maken over mijn kado.
Ze hadden een Syrische lunch voor me gemaakt om te vieren dat ze eindelijk een eigen woning hadden, maar erg feestelijk werd het niet.
Ze waren somber. Ze hadden zo uitgekeken naar het appartement, naar niet meer in dat hok in het AZC te hoeven zitten, maar nu ze hier waren, viel het tegen.
In het AZC leefde je weliswaar op elkaars lip maar er ze hadden er wel vrienden.
Hier kenden ze niemand. Ja, de onderbuurvrouw, maar die was tachtig; En de buurman, maar die sprak geen Engels.
Ik probeerde ze op te beuren: ‘als je straks de inburgeringscursus gaat doen leer je vanzelf mensen kennen.’
‘De cursus begint in november’, zei Ali. Ik wist wat dat betekende: weer een paar maanden wachten.
Vluchteling zijn is vooral veel te veel tijd hebben om na te denken over hoe slecht het leven je behandeld heeft.
            Ik besloot om ze als troost mijn kado aan te bieden. Ik liep naar beneden, haalde de lamp uit de auto, tilde hem naar boven en zette hem in hun kamer.
Het bleef even stil.
De lamp was volkomen misplaatst: een drol in een keurig aangeharkt tuintje.
‘Thank you king’, zei Ali. Ik hoorde de teleurstelling in zijn stem.
Misschien is dat wel het echte drama van de vluchteling: je moet dankbaar zijn voor alles, maar eigenlijk valt alles tegen. De vrijheid, de zelfstandigheid, het kado dat je krijgt.           
Toen ik wegging vroeg ik of ze nog iets nodig hadden.
‘All we need is friends’, zei Ali.
            Hij begeleidde me naar beneden en zwaaide me uit. Toen ik aan het eind van de straat was en in mijn spiegel keek zag ik dat hij nog steeds stond te zwaaien.