Ik besloot vanochtend om kunst te gaan kijken.
Dat is misschien het enige positieve aan iemands dood: het vraagt
aandacht voor zijn leven en werk, dus toen ik een fragment van DWDD zag waarin
Joost Zwagerman bevlogen vertelt over kunst, besloot ik kunst te gaan kijken
Ik ging naar het Frans Hals museum dat op vijf minuten lopen
van mijn kantoor ligt, maar waar ik nog nooit geweest was.
Gek is dat, ik woonde zeventien jaar in Amsterdam maar ging
niet een keer naar het Rijksmuseum. Mensen reizen duizenden kilometers om de
nachtwacht te zien, maar ik ging pas toen ik eenmaal verhuisd was.
Kennelijk heb je afstand nodig om iets wat dichtbij
ligt te kunnen zien.
Ik ben geen kunstkenner. Ik ga graag naar musea, maar vooral
voor de sfeer. Het lijkt wel alsof
alles en iedereen in de nabijheid van een meesterwerk zich anders
gedraagt. Alsof de grootsheid van een kunstwerk ons nederiger maakt,
bescheidener, vergevingsgezinder. In een museum hangt een beetje de sfeer die
je ook treft in een kathedraal. Mensen zijn ingetogener, onder indruk.
Ik geniet ook altijd van de architectuur van musea. Ik hou
van de grote zalen, het licht, de mooi materialen.
Deze zomer was ik in het Guggenheim in NY: van de collectie
herinner ik me weinig, van het gebouw des te meer. In die zin is het eigenlijk
niet zo’n goed museum, want het gebouw overschaduwt de kunst.
Dat is niet het geval bij het Frans Hals museum dat middenin
het centrum van Haarlem ligt. Het gebouw is een carré met in het midden een
tuin.
Waarschijnlijk ten overvloede: Frans Hals schilderde vooral
mensen. Portretten, schuttersstukken.
Wat hem zo anders maakt dan zijn tijdgenoten is de manier
waarop hij zijn hoofdpersonen neerzet. Ze staan niet netjes in het gelid, ze
poseren niet, wat in die tijd gebruikelijk was. Hij pakt zijn onderwerpen op
een onbewaakt ogenblik, als iemand net opzij kijkt, als iemand een stuk vlees
snijdt.
Hij maakt snapshost. In feite doet hij aan
streetphotography. Ed van der Elsken avant la lettre.
Zijn werk is heel vrij, heel Hollands dus, want de Republiek
was de plek waar alles gezegd en geschreven mocht worden.
Zijn werk is ook Hollands omdat het een nivellerend karakter
heeft. Hij maakt zijn onderwerpen menselijk, herkenbaar, juist niet verheven.
Alsof hij wil zeggen: Je mag dan wel regent zijn, maar je
bent ook maar een mens.
Ik stel me voor dat dat in die tijd nogal revolutionair was.
Een officier die zichzelf terug ziet op het moment dat hij om meer wijn vraagt.
Maar kennelijk werd het gewaardeerd, want hij was bekend en
verdiende goed. Sterker, hij werd betaald door de mensen die hij zo vrij
afbeeldde.
Als je nu een foto wil plaatsen van Marco Borsato mag je
alleen de zorgvuldig geregisseerde studiofoto’s gebuiken anders krijg je een
proces aan je broek.
Linda de Mol zit uren in de grime voor een fotoshoot en
bepaalt daarna zelf welke foto’s wel en welke niet gebruikt mogen worden. In
die zin was de zeventiende eeuwse elite een stuk ruimdenkender dan die van nu.
Ook in zijn techniek zit iets vrij’s, iets slordigs bijna.
Hij mengt de kleuren niet, hij zet ze naast elkaar. Slordigheid heeft iets
bescheidens in tegenstelling tot perfectie. Hals manier van schilderen brengt
de personen tot leven. Een perfect geschilderd stilleven is juist dood.
Geen wonder dat tweehonderd jaar later de impressionisten
zich lieten inspireren door Hals. Vincent van Gogh was een groot bewonderaar.
En dat terwijl in de eeuw daarvoor Hals’ werk in de
vergetelheid was geraakt In de achttiende eeuw kon je voor een habbekrats een
Hals kopen.
Mijn bezoek aan het museum duurde drie kwartier; het lukt me
niet om eindeloos naar een schilderij te kijken, ik heb te weinig geduld voor
een kunstkenner.
Toen ik buiten kwam scheen de zon. Ik liep langs het
Spaarne, langs het Teylers, via de Bakenessergracht naar de Zijlstraat.
Langs dezelfde huizen waar ooit Frans Hals liep en, tot
gisteren, Joost Zwagerman.