3/30/2009

Ziekenhuis

Ik moet er niet teveel over nadenken: dat ik een CD aan het maken was over het leven in het Emma kinderziekenhuis en dat mijn dochtertje ineens ziek werd.
Het moet toeval geweest zijn -ik geloof in toeval- maar toch voelde het alsof ik het over onszelf had afgeroepen. Ineens waren wij zelf het onderwerp van mijn liedjes geworden.
Plotseling zaten wij aan de telefoon met doktersdiensten (omdat een kind altijd ’s avonds of ’s nachts ziek wordt als je niet naar de huisarts kan); ineens belden wij vrienden die arts waren om te overleggen; voor we het wisten zaten wij in de auto met een doodziek kind op de achterbank op weg naar het ziekenhuis; plotseling werden er infusen aangebracht en probeerden wij uit de woorden van de verpleegsters en artsen te begrijpen wat er aan de hand was. Maar we snapten er niets van. Achteraf niet zo raar: ze hadden zelf ook geen idee.
De dagen erna leerden we veel nieuwe woorden. Elk nieuw woord had iets onheilspellend. We probeerden het enge eraf te halen door er zoveel mogelijk over op te zoeken op internet. We leerden snel, maar werden er niet vrolijk van.
Na drie dagen kwamen er geen nieuwe woorden meer bij, maar vielen er juist woorden af: het was in ieder geval niet dit en niet dat. Zus kon nog wel, maar was weer raar omdat ze zo niet had.
Uiteindelijk bleven er nog twee woorden over die, hoe vaker we ze uitspraken, steeds vertrouwder begonnen te klinken.
Zoals ook de ziekenhuiskamer waar ze lag en waar ik elke nacht in een opklapbed naast haar sliep, begon te wennen. Ik ging er overdag zelfs naar verlangen. Ik werd rustig van die kamer. Ik hoefde niets anders te doen dan er te zijn; mijn taak was het over haar te waken en toe te zien dat de zusters op tijd de zakjes vervingen en de monitors in de gaten hielden. Heel overzichtelijk.
Ondertussen werd ons steeds duidelijker dat ook de twee woorden waar we inmiddels vertrouwd mee waren geraakt de lading niet dekten. Wat onze dochter had zat in een ‘grijs gebied’. Het had geen zin dat op te zoeken. Er was geen zinnige definitie te geven van ‘grijs gebied’, of het moest zijn dat daar geen definitie van te geven was. Een doos in een doos. Dus daar moesten we het mee doen.
Gelukkig begonnen de vloeistoffen; slangen en pompen hun werk te doen en op de vijfde dag zette ze voor het eerst een voet buiten haar bed. Twijfelend nog, als iemand die met een teen voelt hoe koud het water is, maar toch een geweldige stap.
Of, zoals haar tweelingzusje op een tekening van de maan met daarop een konijn had geschreven: ‘Een kleine stap voor een konijn, maar een enorme sprong voor de konijnenheid.’