1/28/2008

Hondenbelasting

Vanochtend werd er aangebeld. Ik zat boven te werken en was verbaasd. Op dit tijdstip belt normaal gesproken alleen de TNT koerier aan die met zijn bus veel te hard naar mijn zin het terrein op scheurt. We wonen hier met tien gezinnen op een soort hofje –een oud fabrieksterrein- en er is elke dag wel iemand die via internet een jas of een boek besteld heeft. Maar ik had zijn bestelbus niet gehoord.
Het bleek iemand van de hondenbelasting te zijn.
Het was een klein, vriendelijk ogend mannetje: vale regenjas, te groot montuur, haren overdwars gekamd. Hij had een zakcomputertje bij zich en tikte erop met een pen. Hij zag er heel ongevaarlijk uit.
‘Hebt u een hond?’ vroeg hij.
‘Nee’, zei ik.
Terwijl ik het zei schoot door mijn hoofd: zou hij het geloven? Het is hetzelfde gevoel dat ik heb als ik een winkel uitloop zonder iets gekocht te hebben. Ik ben altijd bang dat het alarm toch afgaat.
Ik bedacht me dat hondenbelastinginspecteurs vast geschoold zijn in het doorzien van leugens. Hij kon vast aan iemands lichaamstaal zien of hij loog. Hoe was het ook al weer? Als je aan je neus zit terwijl je iets zegt, lieg je.
Ik had niet aan mijn neus gezeten.
Ik wilde de deur alweer dicht doen toen hij vroeg:
‘Heeft een van de buren een hond?’
Doortrapte vraag.
Ik wist dat ze op nummer 1 twee hondjes hebben, maar niet of ze daar belasting voor betaalden.
Wat moest ik doen? Zei ik ja, dan gaf ik ze misschien aan. Ontkende ik dan loog ik en dat zou hij doorhebben.
Ineens moest ik aan de oorlog denken. Zo gaat dat dus: kleine, miezerige mannetjes in regenjassen bellen aan en vragen of je bij de buren wel eens iets vreemds gezien hebt. Verdachte geluiden? Gestommel? Mensen die midden in de nacht aanbellen? Onderduikers?
‘Nee’, zei ik tegen de man, terwijl ik aan mijn neus zat.
Hij keek me aan, toetste iets in en groette vriendelijk.