Dit weekend was de finale van the Voice of Holland.
Het is prachtig gemaakt: de presentatoren zijn sympathiek, de
deelnemers zingen goed, de jury is enthousiast, het is spannend.
En toch is er iets aan het programma dat me niet bevalt.
Het ronkende; de staande ovaties, het applaus na iedere
uithaal, de tranen, de grote woorden van de juryleden die dingen zeggen als ‘dit
is van internationale klasse’ of ‘een stemgeluid dat ik nog niet eerder heb
gehoord’; of ‘je bent een ster’.
Dit keer was er ééntje die daar niet aan mee deed, Anouk,
wat ik een verademing vond, maar toch: als je de rest van de jury moet geloven
zijn er dit jaar weer minstens vijf zangers of zangeressen opgestaan die een
wereldster gaan worden. Terwijl de werkelijkheid is dat er iedere vijf jaar hoogstens
één flauw sterretje van het kaliber Jamai op staat. Vroeger had je Albert Mol; dat
was een soort Jamai, die was ook steeds op tv maar je vroeg je altijd af: wat
kan ie nou eigenlijk?
Laatst zag ik The
corporation; een documentaire die gaat over de macht van bedrijven en
ergens zegt de econoom Friedman: Bedrijven
kunnen monsterlijk zijn, maar de mensen die er in werken heel vriendelijk.
Toen moest ik aan de Voice denken.
De mensen die eraan meedoen zijn sympathiek, maar het
programma is dat niet. Het programma is een monster. Het gaat over lijken.
Als het voor de kijkcijfers beter is dat mensen sympathieke
dingen zeggen, dan zeggen ze sympathieke dingen.
Een paar jaar geleden was dat nog andersom: toen presenteerden
talentenjachten het liefst vals zingende deelnemers zodat ze afgezeken konden
worden door Gordon. Toen scoorde onsympathiek beter.
Mijn probleem is dus: er worden woorden gebruikt, er worden
beloftes gedaan maar ze betekenen
niks. Ze passen in een formule, als het routineuze gekreun van een actrice in
een goedkope pornofilm.
Hetzelfde zie je bij de Amerikaanse verkiezingen; ook daar
betekenen woorden helemaal niets.
Donald Trump zegt: “Ik ga een grote muur bouwen op onze
zuidelijke grens en ik laat Mexico ervoor betalen’.
Iedereen weet dat dat nooit gaat gebeuren, maar het scoort
dus zegt ie het. Nu hij net niet heeft gewonnen in Iowa betekent dat alleen
maar dat hij nog raardere dingen gaat zeggen.
In de Nederlandse politiek zie je het ook: Wilders heeft het
over een nepparlement, maar zit er wel in. Hij weet zelf ook wel dat die twee
dingen elkaar uitsluiten, maar dat geeft niet: hij staat hoger in de peilingen
dan ooit.
Het lijkt er op dat de koppeling tussen de woorden die we
gebruiken en hun betekenis definitief is los gelaten.
En het lijkt er op dat het publiek dat niet erg vindt. Het
is een raar soort machocisme: je weet dat de verkoper uit zijn nek lult als hij
zegt dat de auto van een oud omaatje is geweest en altijd in de garage heeft gestaan,
maar je koopt hem toch.
The Voice of Holland, Wilders, Donald Trump; het is allemaal
hetzelfde: ze beweren dingen omdat het ze goed uitkomt, niet omdat ze waar zijn.