Als eerstejaars van het studentencorps keek ik huizenhoog op
tegen leden van de Senaat.
Het corps is een redelijk hïerarchisch instituut; er zijn
tientallen commissies, met wisselend aanzien; de Senaat is het hoogst haalbare.
In Groningen waar ik lid was, vergadert de Senaat in een
prachtige kamer op de bovenste verdieping van de socïeteit. Een gewoon lid komt
er maar een keer in zijn leven; tijdens de jaarclubinauguratie. Voor de rest is
het verboden terrein.
Het helpt mee aan de mystificatie van de Senatoren: ze
beslissen over hele gewichtige zaken en ze doen dat op een ondoorgrondelijke
manier. Als gewoon lid dicht je de Senaat een grote wijsheid toe.
Toen ik in mijn vierde jaar zelf in de Senaat zat, zag ik
dat de werkelijkheid niet geheel overeenkwam met de mythe. Gedragen door
aanzien en populariteit leek het op afstand heel wat , maar in feite rommelden
we maar wat aan. We namen beslissingen waarvan we de konsekwenties totaal niet
konden overzien. We hadden geen idee. Terwijl we toch een grote verantwoordelijkheid
hadden: de omzet van het corps was in die tijd 1 miljoen gulden per jaar. Een
flink bedrag voor zeven, onervaren, teveel drinkende jongens en meisjes van
eenentwintig.
Ik moest hieraan denken tijdens de persconferentie van
minister Dijsselbloem over de redding van SNS.
Zo werkt het in het bedrijfsleven ook: gedragen door het
aanzien en de beloning lijkt het heel wat, maar in feite rommelt een raad van
bestuur maar wat aan. Een goede bestuurder realiseert zich dat; een slechte
bestuurder neemt zichzelf serieus.