Er zijn mensen die ik niet persoonlijk gekend heb maar die
ik desondanks op bepaalde momenten mis. Zoals John Lennon.
Wat had ik hem graag in een talkshow commentaar zien leveren
op de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Wat had ik hem graag gehoord over de ophef
in het Midden Oosten naar aanleiding van de Deense Mohammed cartoons. Wat was
ik benieuwd geweest naar zijn reactie op de aanslagen in New York.
Als je interviews met the Beatles terugkijkt zie je dat hij
de enige was die echt wat te vertellen had. Hij had goeie oneliners, een
scherpe blik, hij had humor en hij kon goed relativeren. Ik vond zijn cynisme iets geruststellends hebben.
Wie ik ook wel eens mis is Ronald Reagan. Ik vond het wel
moedig; dat onophoudelijke gebeuk tegen het communisme. Onverschrokken, overtuigd
van zijn gelijk, maar ook hier weer met een enorme dosis relativering. Uit één
van zijn laatste speeches als president: ‘As soon as I get home to California I
plan to lean back and take a long nap. Now I come to think of it: things won’t
be all that different after all.’
Dichter bij huis mis ik Van Kooten en de Bie sinds ze niet
meer op TV zijn. Ik had de Bie zich graag zien opwinden over het gedoe
rondom de inkomensafhankelijke zorgpremie. De documentaire van Coen Verbraak
gaf een mooi inzicht in hun samenwerking: er werd ruim vijfendertig jaar
keihard gewerkt, maar ze waren de eerste om hun rol te relativeren.
Dat kan duiden op valse bescheidenheid, of op een gespleten
persoonlijkheid.
Hoe dan ook; het is juist die combinatie van overgave en
relativering, die me zo aanspreekt. De rare paradox: je moet wat je doet
bloedserieus nemen; tegelijkertijd moet je jezelf tot op het bot kunnen
relativeren.