Terwijl mijn dochter in de keuken zat te computeren, keek ik naar een herhaling van de prachtige documentaire De gelukkige schizo uit 2005 over Gerrit Komrij.
Het mooie van overlijden is dat het je op iemands leven wijst.
De makers volgden Komrij in zijn prachtige, witte villa in Vila Pouca da Beira, tijdens het schrijven van een dichtbundel en gingen met hem terug naar het noorden van Portugal waar hij, samen met zijn vriend, twintig jaar geleden vertrok na een conflict met de plaatselijke bevolking.
Ik kon het me helemaal voorstellen: die hooggeletterde, decadente man met zijn vriend tussen de merendeels analfabete, rurale bevolking voor wie het leven vooral hard en zwaar is.
Jammer voor de makers van het programma ‘Ik vertrek’ dat het te lang geleden is, want het had vast prachtige televisie opgeleverd: het conflict resulteerde namelijk in bizarre toestanden: ‘Op het laatst', aldus Komrij, 'was het een zaak van met geweren rondlopen en nachten in hinderlagen liggen.’
Komrij is zoals je verwacht dat een schrijver is: een buitenstaander, een kluizenaar; niet echt toegerust voor het dagelijks leven. In ochtendjas, met een boek in de hand schuifelend van vertrek naar vertrek; overal boekenkasten tot aan het plafond. Af en toe neerstrijkend op een stoel aan weer een zwaar, donkerhouten bureau of zeventiende eeuwse tafel om met een vulpen in één keer een paar volzinnen op het geschepte papier te zetten. Een huishoudster kookt; zijn vriend haalt de post op in het plaatselijke café terwijl de dichter vanaf zijn balkon nog eens uitkijkt uit over het dal.
De zinnen waren af en toe prachtig: ‘Ik ben uit een vast, warm ouderlijk huis gekomen; een hele idyllische, stille jeugdplek en heb me van daaruit in de wereld gekatapulteerd en zonder op dit moment nog het idee te hebben dat ik ben geland.’
Dat niet geland zijn herken ik. Net als het verlangen naar totale afzondering.
Alleen is dat verlangen er niet permanent. Het wordt onderbroken door verlangen naar een gesprek met een vriend of door het verlangen naar een optreden. Of, zoals gisteravond, door mijn dochter die vroeg wanneer ik nou eindelijk eens ging koken, want daar hebben wij (nog) geen huishoudster voor.
Iedere schrijver is een buitenstaander: de ene permanent; de ander bij vlagen.