Toen ik vorige maand een lezing in Ter Apel aannam had ik me niet gerealiseerd dat het twee uur en drie kwartier rijden was. Ter Apel ligt namelijk vlak achter Emmen. Ik wist eerlijk gezegd niet dat het na Emmen ook nog Nederland heette.
Vanochtend reed ik er heen; je komt er via Barger Compascuum en Emmer Erfscheidenveen en Roswinkel. Het ligt niet ver van Tweede Exloermond en Mussel en Hahnentange.
Namen die bij mij beelden opriepen van moerassen met hier en daar een boerderij waar de electriciteit nog via kabels op houten palen naartoe werd geleid. Als er al electriciteit was. Namen die beelden opriepen van terneergeslagen mensen met laarzen en overalls en kromgetrokken ruggen van het zware werk op het land.
Namen die mij deden vrezen dat ik de vragen uit de zaal niet zou verstaan.
Ik begon aan mijn vooroordelen te twijfelen toen ik zag dat mijn mobiele telefoon bij aankomst nog ontvangst had.
De twijfel werd groter toen ik Hotel Boschhuis zag waar de lezing plaats had; een mooi, wit, ouderwets hotel tegenover een fraai gerestaureerd klooster.
De twijfel werd compleet toen ik ontvangen werd door de twee meisjes die de lezing georganiseerd hadden, Janniek en Iris; ze hadden normale kleren aan, ze liepen niet krom; ik kon ze goed verstaan; ze maakten een opgeruimde, ja zelfs gelukkige indruk.
Ze namen me mee naar de grote zaal van het hotel; het zag er goed uit: de stoelen stonden al klaar, er was een geluidsinstallatie, er was licht.
‘Wil je wat drinken?’, vroeg Iris.
‘Koffie’, zei ik om het niet te ingewikkeld te maken.
‘Cappucino, Espresso, Machiato?’, vroeg ze.
Ik pakte de boeken uit mijn tas uit.
‘Hoeveel leerlingen komen er eigenlijk?’, vroeg ik.
‘Ongeveer tweehondervijftig’, zei Janniek.
‘Komt de hele school dan?’
Ik was eerlijk gezegd al verbaasd dat er uberhaupt een school was.
Het bleek alleen om de bovenbouw te gaan van de plaatselijke school, die ruim duizend leerlingen telde.
‘Maar waar komen al die leerlingen dan vandaan?’, vroeg ik, want Ter Apel is niet veel meer dan een kanaal met wat huizen.
Ze bleken uit allerlei plaatsjes te komen: Nieuw Weerdinge, Exloerkijl, Jipsingboertange, Barenfleer.
Ik legde mijn papieren op het tafeltje op het podium waar een fles San Benedetto bronwater voor me klaar stond.
‘We hebben in alle klassen een voordracht gehouden over uw werk’, zei Iris.
'Oh', zei ik.
'Ja', ging ze verder, ‘we hebben een samenvatting gegeven van uw boeken, we hebben een liedje laten horen en uw interview bij Paul de Leeuw laten zien’.
Ik knikte. Alsof ik dat normaal vond. Alsof dat op alle scholen waar ik kom zo gaat.
Om kwart voor een druppelden de leerlingen binnen: rustig, zonder lawaai, zonder geschreeuw. Niemand had klompen aan.
Ik hield mijn verhaal, zij luisterden anderhalf uur lang aandachtig en stelden vragen die ik verstond.
Na de lezing at ik in het restaurant een broodje Hollandse garnalen met cocktailsaus; zo lekker had ik het al jaren niet meer gegeten. Ik betaalde er met creditcard.
Toen ik terugreed had ik bij Zwolle al heimwee.