Ik loop met mijn gezin over de drooggevallen bodem van de Seine, bij het plaatsje Villerville, iets ten Noorden van Deauville (de badplaats waar de sjieke Parijzenaars komen). Het plaatsje ligt tegenover Le Havre aan de monding van de rivier, in feite precies daar waar de Seine in zee stroomt.
We zijn een uur geleden aangekomen na een week regen op een camping in de Bourgonge. Het was mijn eerste kampeerervaring en het moet raar lopen als het niet mijn laatste was. Gelukkig bestaat het tweede deel van onze vakantie uit het verblijf in een prachtige Chambre d’Hotes van de Nederlandse familie Tutein Nolthenius: een negentiende eeuws Pippi langkous huis met uitzicht op de zee en de Seine.
We genieten van het idee dat we vannacht zullen slapen in slaapkamers waar het niet stinkt naar koeienstal en waar ’s ochtends je kleren droog zijn; van een eigen badkamer waar je niet op een warme WC bril van je voorganger hoeft te zitten en van de luxe van een bed met een echt matras en een lattenbodem.
De gastvrouw heeft ons verwelkomt met een wijntje in haar prachtige tuin met uitzicht op zee waardoor het contrast met de plastic bekertjes onder de te kleine luifel van onze door regen geteisterde tent nog groter wordt.
Voor het eten maken we een wandeling over het strand dat, nu het eb is, ongeveer vijftig meter breed is. Bij hoog water komt de zee tot aan de kade. Ik heb me net laten vertellen dat het hoogteverschil tussen hoog en laag water gemiddeld meer dan vijf meter is.
De kinderen zoeken schelpen en doen die in een emmer. Ik verbaas me er weer eens over aan hoe weinig kinderen genoeg hebben: een emmertje, zand, water, schelpen. Gelukkiger krijg je ze niet.
Ik bespreek met mijn vriendin de optie om hier te gaan wonen. Waarom niet? We verkopen ons huis; voor dat bedrag koop je hier een villa en we beginnen een Chambre d’Hotes. Ik kan alle dagen schrijven, mijn vriendin maakt ontbijt voor de gasten, de kinderen gaan naar een leuke Franse dorpsschool en in hun vrije tijd lopen ze langs het strand.
Als we bij de rand van het water zijn gekomen vraagt mijn zoontje of straks de zee weer hoog wordt. ‘Ja’, zeg ik, ‘dat gaat altijd door. Steeds komt de zee op en gaat hij weer af.’ Ik twijfel nog even of ik hem zal vertellen over de aantrekkingskracht van de maan, maar ik besluit het niet te doen. Ook al omdat ik niet helemaal precies weet hoe het zit.
We staan met onze opgestroopte broekspijpen in de zee en kijken naar de boten die voorbij varen. Genieten we nu extra omdat we het de vorige week regende of is het hier echt zo mooi?
Als het tegen achten is moeten we terug omdat onze gastvrouw voor ons heeft gekookt. De kinderen rennen voor ons uit. Ik adem de zeelucht in en wil dat alles altijd zo zal blijven.
Ineens blijft mijn zoontje staan. Hij kijkt naar de grond. Dan roept hij: ‘Pappa!’
Hij is duidelijk opgewonden.
Ik loop naar hem toe.
‘Pappa’, roept hij nog een keer omdat ik niet snel genoeg loop naar zijn zin.
Als ik er ben zegt hij: ‘Hier’ en hij wijst op een rond gat tussen de stenen en het zand.
Ik zie aan zijn houding dat hij ontzettend trots is op z’n vondst, maar begijpt niet wat hij bedoelt.
‘Wat is dat?’, vraag ik.
‘Daar’, zegt hij nog een keer triomfantelijk.
‘Ja’, zeg ik, ‘ik zie het. Maar wat is dat?’
‘Dat’, zegt hij terwijl hij zijn handen in z’n zij zet, ‘is de stop van de rivier.’
Het moet raar lopen willen we hier niet gaan wonen.