Afgelopen zondag was minister Bussemakers te gast bij WNL om
te melden dat de Cito weer doorslaggevend wordt als de leraar een lager
schooladvies geeft dan de uitkomst van de toets aangeeft.
Op zich begrijp ik dat wel, ware het niet dat ik de Cito,
zoals ik vorige week in mijn column heb aangegeven, een onrechtvaardige, stigmatiserende toets vind die slechts
één soort intelligentie meet, nml analytische.
Hoezeer iedereen op die intelligentie gericht is bleek wel
uit de reactie op een fragment uit 1970 dat WNL liet zien en waarin aan een
meisje wordt gevraagd wat ze later wil worden.
Interviewer: Wat wil
jij later worden?
Meisjes: … Kapster.
Ze wil kapster worden.
En luister nu hoe er dan in de studio gereageerd wordt.
Hahaha.
Rick Nieman: En dat
moet worden? Rechter, hoogleraar, minister.
Mijn vraag is: waarom zou iemand niet de ambitie mogen
hebben om kapper te worden? Zegt het niet meer over de vooroordelen van de
aanwezigen: een meisje en dan ook nog kapper willen worden. Dat zou niet moeten
mogen.
Maar belangrijker: waarom zou ze in godsnaam hoogleraar moeten
worden of rechter of minister?
De reactie op dit fragment laat zien dat ons schoolsysteem er
nog steeds op gericht is zoveel mogelijk mensen naar het hbo of de universiteit
te brengen. Iets, zo heb ik me laten vertellen, dat nog stamt uit de tijd van
de industriele revolutie, toen we meer dan genoeg arbeiders hadden, maar veel te weinig analytisch opgeleide
mensen.
Maar de wereld is veranderd en er is vandaag de dag volgens
mij veel meer behoefte aan andere intelligenties: creatieve bijvoorbeeld, of
praktische of visuele.
De Cito toetst iets dat we honderd jaar geleden nodig hadden.
De Engelse hoogleraar Ken
Robinson, die al decennia lang pleit voor een andere benadering van onderwijs
vertelt in zijn prachtige TedX lezing ‘How school kills creativity’ een mooi
verhaal.
Het gaat over een muziekleraar in Liverpool, eind jaren
vijftig, die op zeer ouderwetse manier les geeft, en die een jongen in de klas
heeft die er niets aan vindt. Hij zit steeds omgedraaid in de les, let niet op.
Aan het eind van het jaar krijgt hij een 3. Met de aantekening erbij dat hij
geen enkel muzikaal gevoel heeft.
Dat was Paul McCartney.
Twee jaar later heeft hij weer zo’n jongen in de klas die
niet meedoet en het verschikkelijk vindt. Ook hij krijgt een 3.
Dat was George Harrison.
Deze leraar had dus de helft van de meest vernieuwende en
succesvolle band ter wereld in zijn klas, maar herkende hun talent niet.
Misschien
is dat wel wat me zo frustreert aan de Cito toets: het herkent talent niet.
Ik denk dat school zou moeten
gaan om het herkennen van talent en ambitie. Natuurlijk, er moeten ook een
aantal dingen gewoon geleerd worden, en het hoeft ook helemaal niet altijd leuk
te zijn, en school is er ook om te leren af te zien en om fouten te maken,
allemaal waar, maar uiteindelijk heeft zowel het kind als de maatschappij er
veel meer aan om mensen af te leveren die iets doen wat ze interessant vinden,
waar ze blij van worden.
Als kapper worden je gelukkig
maakt, wie heeft dan het recht om daar meewarig over te doen?
Het lijkt in de hele discussie over ongelijke kansen in het
onderwijs wel alsof er maar één doel is: alle leerlingen naar het hbo of
universiteit.
Over die ongelijke kansen wil ik tot
slot ook nog iets zeggen: er zal altijd ongelijkheid zijn. Een kind van laag
opgeleide ouders heeft wat minder kans op een hoge opleiding dan een kind van
hoog opgeleide ouders, al was het maar omdat het thuis minder vaak goed
Nederlands hoort, of omdat niemand het kan helpen bij een rekensom. Of omdat
het minder gemotiveerd wordt.
Omgekeerd geldt dat ook trouwens: een kind dat opgroeit in
een villawijk in Wassenaar zal minder kans hebben om profvoetballer te worden
dan een kind dat opgroeit in Betondorp. Omdat zijn vriendjes niet voetballen,
omdat zijn ouders het niet stimuleren, of omdat hij geacht wordt rechter te
worden of hoogleraar of minister.