Afgelopen donderdag kwamen Mustafa en zijn vrienden eten.
Ik ontmoette Mustafa drie weken geleden toen ik een dagje meeliep
in een AZC.
Hij klaagde toen over de magnetronmaaltijden en dus nodigde
ik hem en zijn twee kamergenoten bij mij thuis uit.
Hij was me ontzettend dankbaar. Thank you mister Arthur, zei hij steeds, I’m so glad.
Ook de dagen erna nog appte hij me meermalen: I would like that so much; sounds so good;
thanks you, I’m so glad, doeiiii.
Het was overigens niet alleen uit medemenselijkheid dat ik hem
uitnodigde: ik ben bezig met een roman over vluchtelingen, dus hij en zijn
vrienden waren studiemateriaal. Eigenbelang is een prima drijfveer, ook voor
altruïsme.
Daarbij vond ik het ook wel goed voor mijn kinderen om eens
geconfronteerd te worden met de harde werkelijkheid die zij alleen van TV
kennen.
Mijn dochters beloofden een taart bakken. Twee taarten, want
ze zouden wel honger hebben.
Ik twijfelde over wat ik zou koken. Geen varkensvlees, dat
was duidelijk, maar aten ze uberhaupt wel vlees? Moest ik iets Oosters maken? Of juist
iets Hollands? Dronken ze alcolhol?
Ik besloot lasagne te maken. Veel lasagne, want je wil als
gastvrije, rijke Nederlander natuurlijk niet dat iemand die niks heeft ook maar
iets te kort komt. We hebben al zo’n slechte naam in het buitenland.
Ik had ook aangeboden ze mee te
nemen naar de stad.
Dat wilden ze heel graag, want ze waren de afgelopen maanden
maar één keer eerder naar een stad geweest. Naar Amsterdam.
Naar het rijksmuseum, vroeg ik?
Ze moesten lachen.
No mister Arthur, to the
red light district.
Beautiful ladies, met
big tralala.
Natuurlijk, of je nou een Engelse toerist bent of een
Syrische vluchteling: het instinct
blijft hetzelfde.
Maar dat maakte het wel lastig, want hoe kwam ik daar nog
overheen? Ik bedoel, wij hebben in Haarlem ook wel een hoerenbuurt, maar dat is
madurodam vergeleken bij de Wallen.
Ik liet allerlei ideeen de revue passeren: karten, bowlen,
fietsen, film, maar bij elke activiteit was ik bang dat ze dat om religieuze of
tribale redenen niet zouden mogen. Dus besloot ik uiteindelijk maar met ze door
de stad te gaan slenteren. Dat was in ieder geval een stuk opwindender dan de
hele dag in een AZC naar de weilanden zitten koekeloeren.
De afspraak was dat ik ze om half
drie zou oppikken. Thuis was alles in gereedheid: mijn dochters hadden de
taarten klaar, de tafel was al gedekt, mijn zoon had het woordenboek Engels
klaargelegd, de lasagne hoefde alleen nog maar in de oven.
Maar om half drie stond er niemand bij het AZC. En om kwart
voor drie ook niet.
Om drie uur appte ik Mustafa: where are you?
Even later kreeg ik antwoord:
Sorry, I forgot. I’ m
in Oude Pekela with my uncle.
I have much problems,
mister Arthur, I need money, I need money so much.
Ik belde mijn kinderen om ze het
slechte nieuws te vertellen, daarna reed ik terug, boos en teleurgesteld. Wat
dachten die asielzoekers wel?
Voor zoveel medemenselijkheid kan je op z’n minst je
afspraak nakomen.
Konden ze wel, kleine kinderen, míjn kinderen, de hele dag
in de keuken laten zwoegen en dan gewoon niet komen opdagen. Hadden ze enig
benul van wat dat met een tere
kinderziel doet?
En dan nog om geld vragen ook. Alsof het in het leven alleen
maar om geld draait.
Toen ik thuis was kookte ik van woede.
Ik flikkerde de lasagne in de vuilnisbak.
Het moet wel leuk blijven, dacht ik, het moet verdomme wel leuk blijven.
Het moet wel leuk blijven, dacht ik, het moet verdomme wel leuk blijven.