3/08/2016

Lasagne



Afgelopen donderdag kwamen Mustafa en zijn vrienden eten.
Ik ontmoette Mustafa drie weken geleden toen ik een dagje meeliep in een AZC.
Hij klaagde toen over de magnetronmaaltijden en dus nodigde ik hem en zijn twee kamergenoten bij mij thuis uit.
Hij was me ontzettend dankbaar. Thank you mister Arthur, zei hij steeds,  I’m so glad.
Ook de dagen erna nog appte hij me meermalen: I would like that so much; sounds so good; thanks you, I’m so glad, doeiiii.
Het was overigens niet alleen uit medemenselijkheid dat ik hem uitnodigde: ik ben bezig met een roman over vluchtelingen, dus hij en zijn vrienden waren studiemateriaal. Eigenbelang is een prima drijfveer, ook voor altruïsme.
Daarbij vond ik het ook wel goed voor mijn kinderen om eens geconfronteerd te worden met de harde werkelijkheid die zij alleen van TV kennen.
Mijn dochters beloofden een taart bakken. Twee taarten, want ze zouden wel honger hebben.
Ik twijfelde over wat ik zou koken. Geen varkensvlees, dat was duidelijk, maar aten ze  uberhaupt wel vlees? Moest ik iets Oosters maken? Of juist iets Hollands? Dronken ze alcolhol?
Ik besloot lasagne te maken. Veel lasagne, want je wil als gastvrije, rijke Nederlander natuurlijk niet dat iemand die niks heeft ook maar iets te kort komt. We hebben al zo’n slechte naam in het buitenland.
Ik had ook aangeboden ze mee te nemen naar de stad.
Dat wilden ze heel graag, want ze waren de afgelopen maanden maar één keer eerder naar een stad geweest. Naar Amsterdam.
Naar het rijksmuseum, vroeg ik?
Ze moesten lachen.
No mister Arthur, to the red light district.
Beautiful ladies, met big tralala.
Natuurlijk, of je nou een Engelse toerist bent of een Syrische vluchteling:  het instinct blijft hetzelfde.
Maar dat maakte het wel lastig, want hoe kwam ik daar nog overheen? Ik bedoel, wij hebben in Haarlem ook wel een hoerenbuurt, maar dat is madurodam vergeleken bij de Wallen.
Ik liet allerlei ideeen de revue passeren: karten, bowlen, fietsen, film, maar bij elke activiteit was ik bang dat ze dat om religieuze of tribale redenen niet zouden mogen. Dus besloot ik uiteindelijk maar met ze door de stad te gaan slenteren. Dat was in ieder geval een stuk opwindender dan de hele dag in een AZC naar de weilanden zitten koekeloeren.
De afspraak was dat ik ze om half drie zou oppikken. Thuis was alles in gereedheid: mijn dochters hadden de taarten klaar, de tafel was al gedekt, mijn zoon had het woordenboek Engels klaargelegd, de lasagne hoefde alleen nog maar in de oven.
Maar om half drie stond er niemand bij het AZC. En om kwart voor drie ook niet.
Om drie uur appte ik Mustafa: where are you?
Even later kreeg ik antwoord:
Sorry, I forgot. I’ m in Oude Pekela with my uncle.
I have much problems, mister Arthur, I need money, I need money so much.
Ik belde mijn kinderen om ze het slechte nieuws te vertellen, daarna reed ik terug, boos en teleurgesteld. Wat dachten die asielzoekers wel?
Voor zoveel medemenselijkheid kan je op z’n minst je afspraak nakomen.
Konden ze wel, kleine kinderen, míjn kinderen, de hele dag in de keuken laten zwoegen en dan gewoon niet komen opdagen. Hadden ze enig benul van wat dat met  een tere kinderziel doet?
En dan nog om geld vragen ook. Alsof het in het leven alleen maar om geld draait.
Toen ik thuis was kookte ik van woede.
Ik flikkerde de lasagne in de vuilnisbak.
Het moet wel leuk blijven, dacht ik, het moet verdomme wel leuk blijven.