4/13/2010

Thijsse's hof

Er zijn niet veel mensen als we op zondagochtend het hek binnengaan van Thijsse’s hof. Thijsse’s hof is een plantentuin die ooit werd aangelegd ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van Jac. P. Thijsse, die ik ken van de vergeelde Verkade-albums uit de boekenkast van mijn ouders.
Bij de ingang worden we aangesproken door een man in een groene overall en met een witte baard. Hij lijkt zo weggelopen uit een van de boeken van Rien Poortvliet, die naast de Verkade albums van Thijsse stonden. Op zijn pak zit een bordje ‘Beheerder’ gespeld.
‘Mag ik jullie wat moois laten zien?’, vraagt hij aan mijn dochters.
Ze kijken me vragend aan. Mijn vriendin heeft gisteren net een preek gehouden naar aanleiding van de uitzending van Peter R. de Vries over pedofiel Koos H. die voor de geheime camera uitlegt hoe hij dertig jaar geleden meisjes meelokte en vermoordde, dus mannen die dit soort vragen stellen zijn verdacht. Zeker als ze witte baarden hebben.
‘Toe maar’, zeg ik, ‘leuk.’
De man neemt ons mee naar een vijvertje waar groene en bruine kikkers zitten. Je kan het verschil niet alleen zien, maar ook horen, legt hij uit: een groene kikker kwaakt, een bruine bromt.
‘Kijk die twee’, zegt mijn dochter. Ze wijst op twee parende kikkers.
‘Prachtig he’, zegt de man, ‘echt schitterend.
Ik kijk hem vanuit mijn ooghoeken even aan.
‘Ja leuk’, zeg ik.
We zijn even stil en kijken naar de kikkers.
Dan zegt hij: ‘er zit een nijlgans in de grote vijver’.
‘Mooi’, zeg ik.
‘Helemaal niet’, zegt hij, ‘de nijlgans jaagt de ijsvogel weg.’
Hij kijkt een beetje beteuterd voor zich uit.
Dan ineens weer vrolijk: ‘Ik heb nog wat voor jullie’.
We lopen achter hem aan naar een houten huisje dat even verderop staat.
‘Normaal gesproken maak ik dit alleen open voor scholen’, zegt hij, ‘maar jullie vinden het vast leuk om het even te zien’.
Hij steekt de sleutel in het slot en doet de deur open.
Binnen hangen prikborden met foto’s en tijdschriftartikelen aan de muur; op de vloer staan een paar vitrines met opgezette vogels.
De luiken zijn dicht, de enige verlichting komt van een peertje in de punt van het dak.
Waren mijn dochters ook meegegaan, als ik er niet bij was geweest, vraag ik me af.
‘Kijk, dit is een fazant’, zegt de man die ik steeds minder leuk begin te vinden, ‘mooi he, echt prachtig. En dit is een merel en hier heb je een puttertje. Schitterend he. Kan je het zien?’
Mijn dochter knikt.
JA, knikt ze.
Maar toch pakt de groene kabouter haar op en laat haar het puttertje zien.
‘Gewoon effe leuk’, zegt hij, ‘als het niet druk is kan je wat extra’s doen.’
‘Mmmm’, zeg ik.
Als we weer buiten staan vraagt hij of hij de bijenkast nog even moet laten zien.
‘Nee, we lopen zelf wel even rond’, zeg ik.
Als we weglopen roept hij ons na: ‘Bij de vijver zitten nog mooie hagedissen’.
Ik knik en steek mijn duim op.
‘Die zijn nu aan het paren’, roept hij, ‘echt prachtig.’